Stadsgedichtenbundel 2019 Uitgeverij Kontrast

Stadsdichter op de helft: van raadsvergadering tot open mic

Mijn eerste jaar zit erop. Als stadsdichter van Enschede ben ik op de helft. Wat je als stadsdichter voor een stad kan betekenen, dringt langzaam tot me door. En wat het stadsdichterschap voor mezelf betekent, wordt ook een beetje duidelijker. Soms dreigde de angst voor poëtische vaagheid, maar dan dacht ik aan een zin die Ellen Deckwitz schreef: “De dichter zegt niet gewoon wat hij bedoelt, hij zegt precies wat hij bedoelt.”

Moet een stadsdichter extra duidelijk zijn?

Dat is een vraag die ik mezelf vaak stelde. Van mensen die mijn stadsgedichten in de Tubantia hadden gelezen, kreeg ik wel eens de opmerking: “mooi hoor, maar ik begreep het niet helemaal.”

Heb je als stadsdichter dan gefaald? Niet per se, is nu mijn mening. Het kan ook zo zijn dat iemand stiekem bedoelt dat ik niet het soort gedichten schrijf waar hij of zij van houdt. Of dat een gesprek over het lezen van gedichten op zo’n moment relevanter is dan het uitleggen van diepere lagen, maar daarover straks meer.

Ik geloof dat het belangrijk is om te mikken op een breder publiek dan het handjevol liefhebbers dat trouw alle voordrachten bezoekt. Als stadsdichter ben je er immers voor de hele stad. Het aanvoelen van thema’s die onder de inwoners leven hoort daar bij. Ik ben erachter gekomen dat dat niks heeft te maken met het inleveren van artistieke vrijheid.

In tegendeel: als je alleen maar kunt schrijven over dat wat het dichtst bij jezelf staat, dan val je al snel in herhaling en wordt verrassen steeds lastiger. Wat niet betekent dat je ieder actueel thema moet omarmen; als je er echt niks bij voelt en toch verbeten gaat schrijven, dan zal dat zelden resulteren in iets moois.

Geloofwaardigheid

Soms vond ik het als stadsdichter een uitdaging om een minder bekend thema te belichten zonder geloofwaardigheid te verliezen. Je voelt je als mens immers niet met ieder thema evenveel verbonden. Maar als je vasthoudt aan je eigen stijl en de dingen die je inspireren, dan krijg je de geloofwaardigheid er meestal gratis bij.

Goed kunnen associëren, misschien is dat wel een van de belangrijkste vaardigheden voor een stadsdichter. Bij het thema alfabetisering, moest ik gelijk denken aan een film die ik indrukwekkend vond: Waking life (Richard Linklater, 2001). In deze film gaat het om wakker zijn en dromen, en het verliezen van de grens tussen die twee. En toen kwam het begin van het gedicht ‘Droomtaal’ bijna vanzelf:

als de wijzers van je klok
stil blijven staan
en je drukt op een knop
maar de lamp gaat niet aan
dan is het zeker dat je droomt

en als je alle letters ziet
als vermicelli in je soep
met af en toe een vluchtig woord
dan duurt de droom nog voort

In Waking life kunnen de personages op een aantal manieren controleren of ze wakker zijn of nog dromen. Als je droomt zou je volgens experts geen klok kunnen kijken, de verlichting in een ruimte niet kunnen beïnvloeden en… niet kunnen lezen. Hoe vreemd wordt de wereld als je niet kan lezen? Misschien wel net zo vreemd en beklemmend als de film Waking life.

Liefde voor poëzie

Minstens zo belangrijk als verdieping proberen te bieden bij een bepaald thema, is het overbrengen van de liefde voor poëzie. Breder gezien: de liefde voor taal. Wanneer iemand me dan vertelde dat hij of zij een gedicht niet helemaal begreep, dan antwoordde ik dat ik mijn favoriete gedichten van andere schrijvers ook niet altijd begreep. En hoe vervelend ik dat vroeger vond, maar inmiddels niet meer.

“Een gedicht is geen raadsel”

Waarom niet? Omdat een gedicht geen raadsel is. Je hoeft een gedicht niet op te lossen, ook al kan dat soms wel een deel van het leesplezier vormen. Maar je kan ook genieten van een zinnenprikkelend beeld dat wordt geschetst, of van een herkenbaar gevoel dat wordt overgebracht. Grappig genoeg werden gesprekken die begonnen vanuit een lichte mate van onbegrip, op die manier juist inspirerende discussies over de wederzijdse liefde voor taal.

Cross-over

Maar hoe bereik je mensen waarmee je niet in gesprek raakt? En is het belangrijk om die mensen te bereiken? Het antwoord op die tweede vraag is makkelijk: ja. Iedereen die kan spreken, luisteren of lezen heeft iets met taal. Daarom is het ook voor iedereen mogelijk om van taal meer te maken dan ‘slechts’ een gereedschap waarmee je door de maatschappelijke jungle kunt navigeren.

Ik ontdekte aan het eind van mijn eerste jaar als stadsdichter, dat iets wat ik zag als een cliché nog altijd gewoon werkt: de cross-over. Het is ook zo logisch: je neemt de ene subcultuur of kunstuiting en bedenkt een onalledaagse combinatie. Kijken wat er gebeurt. En waar de overeenkomsten liggen.

Op de laatste dag van januari was ik als gast aanwezig bij ‘Het woord is nu’ in het popcafé van Metropool Enschede. Ik zou gaan kijken naar diverse spoken word artiesten, en moest van tevoren toegeven dat ik maar half begreep wat dat genre inhield. Na een uurtje of twee begreep ik het wel. Wat een passie voor ritme, verhalen en taal!

Gelukkig was er ook ruimte voor een open mic, en ik greep mijn kans en droeg enkele stadsgedichten voor. Later die avond zei het spoken word-genie Manu van Kersbergen dat hij het gaaf vond dat ‘de stadsdichter’ aanwezig was. Terwijl ík alleen maar dacht: wat gaaf dat ik hier mag zijn! Wat weer aangeeft dat de grenzen die we zelf soms zien tussen al die genres, simpelweg niet bestaan.

Het recept

Dus: een stadsdichter moet actuele thema’s niet op voorhand schuwen, geloofwaardig zijn en de liefde voor poëzie en taal verspreiden? Wie weet, al is er natuurlijk geen kant en klaar recept voor het stadsdichterschap.

Beter is het om per stad en stadsdichter te kijken wat werkt. Een paar voorbeelden uit Enschede: een lokale krant als podium, gedichten in de openbare ruimte en festivals en stichtingen die de stadsdichter weten te vinden.

Ik herinner me een avond waar ik als stadsdichter en jurylid de uitslag van een verhalenwedstrijd bekend mocht maken. De winnaar was een taalvaardige man van in de negentig, die straalde en ongelofelijk trots was. Naderhand stelde hij me voor aan zijn dochter én kleindochter, die schrijfambities had en mij om tips vroeg. Mooier wordt het stadsdichterschap niet.

Impuls

Voor mezelf is het stadsdichterschap verder een enorme impuls om te schrijven. Naast een kantoorbaan is het continu zoeken naar voldoende tijd om te dichten en poëtische plannen te maken. Het stadsdichterschap is dan als een soort toverstok achter de deur. Ineens schrijf ik met plezier over onderwerpen waar ik nooit eerder aan had gedacht.

Ik ken tevens voorbeelden van oud-stadsdichters die al ‘voltijd creatief’ waren, en voor wie het stadsdichterschap een katalysator was voor hun creatieve carrière. In ieder geval is het stadsdichterschap gezond voor de creatieve bedrading in je hoofd, en je komt ook nog eens op plekken waar je anders niet zou komen.

Zo begon ik mijn eerste jaar als stadsdichter met een voordracht in de raadszaal van het gemeentehuis, en sloot ik het jaar af in een popcafé omringd door de voorhoede van de plaatselijke hiphop scene. Taal, zo heet de gemeenschappelijke deler. En pas op: die taal is vaker poëtisch geladen dan je zou denken…

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *